Woordenboek Letter: D.
Dabbe = Wroeten (mol)
Danderdaag = Binnenkort / Een andere keer
Daor is hej Tei ien = Vasthoudend zijn
De hort op = Weg van huis
De Knolle gaar = Dronken
De Schiet = Diarree
Dael = Achterbouw
Deem = Speen / Etterbak
Dekske = Klein tafelkleedje
Del = Veel / hoop
Den = Meisje
Derrie = Rotzooi
Dödspreentje = Bidprentje
Doerak = Gemenerik
Doesel = Geluksvogel
Dòjer = Verstrooide / Binnenste van een ei
Durslag = Vergiet
Drats = Koffiedik
Drei = Snel (lopen) / Vlot
Drek = Onkruid
Driét = Rotzooi
Drödje = Draadje
Duk = Vaak
Dölles = Dromer
Dömmelig = Schemerig
Dörraam = Kozijn
Dötsel = Handvol
Dötselig = Verstrooit
Dòwwe = Duwen
Duuf = Duif